Kleurrijk Madurai
Bij het verlaten van het station kwam de zinderende drukte van Madurai ons al tegemoet. Deze stad, voornamelijk bekend om de grote Sri Meenaksi-tempel, heeft ongeveer dezelfde omvang als Ernakulam. De sfeer is er echter heel anders. Zoals ons ale eerder was opgevallen, lijken de vrouwen in Tamil Nadu nog veel kleurrijker sarees te dragen dan in Kerala. Het Tamil (de taal) klinkt net als het Malayalam vrij kortaf voor de niet verstaander, maar de mensen zijn heel aardig en hulpvaardig. En als ze je niet begrijpen, zoeken ze er een collega bij die wel een beetje Engels spreekt om op te treden als tolk.
Zo nam een riksja-chauffeur ons mee naar de bloemenmarkt, een plek die we zelf niet zo gauw zouden hebben gevonden. Kilo's en kilo's bloemen worden daar verhandeld. Daar worden dan weer bloemenslingers van gemaakt, en offerandes voor de goden in de tempels. Degenen die hier bloemen kopen, maken de slingers en verkopen die dan weer aan de straat bij een van de vele tempels en tempeltjes die in Madurai te vinden zijn En dat zijn er veel. De ene wat groter dan de andere, soms wat ouder, soms wat nieuwer, maar de beelden en toegangspoorten zijn bijna zonder uitzondering in de meest fantastische kleuren opgeschilderd.
Ook hier zijn het vaker kinderen die ons als eerste benaderen. "Hello sir, how are you?" En "Welcome in Tamil Nadu." Als je dan wat terugzegt, weten ze niet altijd meer een antwoord te formuleren, en krijg je alleen een stralend witte glimlach terug. Je merkt wel dat ze hier in Madurai meer aan toeristen gewend zijn dan in Pollachi. De meeste van die toeristen zijn overigens Indiërs die op bedevaart komen naar de vele hindoetempels die de stad rijk is.





Jaklien kreeg een Jasmijnslinger in haar haar en rook daar de rest van de dag naar
Meenakshi SundareswararTempel
Deze tempel is de grootste en oudste tempel van Zuid-India. Het binnenste complex is ruim 1000 jaar oud, en bestaat uit een volledig stenen gebouw waarvan het gouden dak wordt gedragen door vele pilaren. De naam van die hal is dan ook toepasselijk de "1000-pillar hall". Maar dat is slechts één van de vier hallen die gedragen woorden door talloze versierde pilaren. Het is een meesterwerk van Dravidische architectuur.
Dat wilden we natuurlijk met eigen ogen gaan zien! Helaas mag je alleen de kleren die je aan hebt en je geld mee de tempel in nemen. De controle bij de ingang is behoorlijk scherp. Slippers moeten uit, en die kun je gratis in bewaring geven. Mobieltjes moeten uit de tas en apart in een kluisje. Waar je dan wel weer voor moet betalen. Een klein handtasje mag mee de tempel in maar mijn rugzakje was te groot en moest ook -tegen betaling- worden opgeslagen. Maar toen mochten we eindelijk via de west-poort de tempel in.
In iedere windrichting staat een Gopuram, een poort-toren van 45-50 meter hoog. Ieder centimeter ervan wordt benut om verhalen en goden af te beelden. De straten van de stad zijn ook zo ingericht, dat je iedere toren al van verre aan het uiteinde van een straat ziet staan. En naarmate je er dichterbij komt, hoe indrukwekkender het aanzicht wordt. Naast de vier buitentorens heeft het complex nog tien gopurams voor de verschillende tempels die er te bezoeken zijn.


Het tempelcomplex zelf is een gebied waar je makkelijk een paar uur kont ronddwalen zonder je te vervelen. Alle pilaren zijn weer schitterend bewerkt. Wat een mankracht moet het hebben gekost om deze tempel door de eeuwen heen op te bouwen! Want hoewel al in de eerste eeuw na Christus de stad en de tempel genoemd worden in geschriften, is de tempel die er nu staat grotendeels tussen de 12e en 17e eeuw gebouwd en uitgebouwd tot zijn huidige omvang.
Het complex is gewijd aan Meenakshi, een verschijningsvorm van Parvati die hier volgens de overlevering zou hebben gewoond. En natuurlijk hoort haar echtgenoot Sundareswarar (een verschijningsvorm van Shiva) aan haar zijde. Maar ook Vishnu heeft er een plekje, als broer van Meenakshi.
We hebben anderhalf uur rondgedwaald door het Meenakshi-tempelcomplex, diep onder de indruk van al het handwerk dat er te zien was. Hier hebben duizenden mensen hun werkzame leven aan besteed om dit te maken. En alles van massief graniet. Het is een wonder hoe dat allemaal met mankracht op elkaar gehesen moet zijn. Iedere hoek die we omsloegen deed ons weer naar adem snakken door de enormiteit van het geheel, en het detail dat weer tevoorschijn kwam.
De tempel wordt op het ogenblik ook weer gerenoveerd. En dat is maar goed ook, want dergelijk indrukwekkend erfgoed moet in goede staat bewaard worden. En dit was niet het enige gebouw in Madurai dat op het ogenblik (gedeeltelijk) in de steigers staat. Ook het Tamukkam Palace uit ca 1670 waarin het Gandhi Museum is gehuisvest, en het eveneens 17e eeuwse Tirumala Nayak Palace worden op het ogenblik onder handen genomen.
Helaas hebben we zelf dus geen foto's van de binnenkant mogen maken, maar hieronder een paar indrukken van internet:



Tirumulai Nayakkar Palace
De koning Tirumala Nayaka die de tempel uitbreidde in de 17e eeuw, heeft zelf ook een paleis in de stad laten bouwen. Van het hele paleis staat alleen de ontvangsthal er nog. Op de grote binnenplaats ontving hij gasten, kon het gepeupel hun vorst bekijken en werden optredens gedaan, met muzikanten en danseressen. Het oorspronkelijke complex was zeker vier keer zo groot, met bediendenverblijven voor mannen en vrouwen, een harem, stallen, etc.
Toen we binnenkwamen en onder de hoge bogen door liepen, voelden we hoe koel het daar was in vergelijking tot de buitenlucht. Ook dit bouwwerk bevat vele pilaren, in totaal 248, elk met een omtrek van meer dan 4 meter. Er zijn wel 15 tot 20 meter hoge gewelfde plafonds, die schitterend zijn beschilderd. Men was in deze contreien al vroeg in staat sprekende verfkleuren te maken, meestal uit puur plantaardige materialen. We hebben hier hebben wij weer ademloos rondgelopen. Architectonisch deden de Indische gebouwen zeker niet onder voor bouwwerken in Europa. Ze waren zelfs nog verfijnder.



Jain Hills: Pechchipallam
We namen een taxi om een stukje buiten de stad te gaan kijken naar de Jain hills. Een grote rotsheuvel, waarop en waarin de restanten van oude Jaintempels zijn te vinden. Het was geen straf om even een half uurtje in de auto met airco te mogen zitten op weg naar de heuvels. Want eenmaal daar, moesten we nog een aardige klim maken.
Onderaan het pad naar boven stond nog een tempel, met lachende paardenbeelden op de rand van de muren. Weer in sprekende kleuren, deden de beelden bij de poorten naar de tempel mij denken aan de beelden van de Efteling (De Indische waterlelies). De tempel is gewijd aan Karuppu Samy, een beschermgod van het plattelandsvolk. Voor en naast de tempel lagen twee lotus-vijvers. En naast de tempel was een trap uit de rots gehouwen om langs naar boven te gaan.
We hadden al wel gelezen dat het een beetje een klimmetje zou zijn, maar toen ik de scheve trap zag, bekroop me een angstig gevoel. Ik ben namelijk geen held in het beklimmen van hoge dingen. Of het nou torens zijn of bergen, ergens onderweg naar boven beginnen mijn benen te bibberen en breekt het zweet me uit. Ik kan door naar boven omdat ik alleen vlak vóór mijn eigen voeten kijk. Maar het idee dat ik dezelfde route ook weer naar beneden moet, maakt mijn hoofd draaierig en drukt de lucht uit mijn longen. Omdat ik niet alle lol wil missen, zet ik soms toch door. Niet altijd, maar deze keer wel.
Het laatste stukje dat we moesten klimmen, waren er geen traptreden meer en uiteindelijk zelfs geen leuning. Wat was ik blij toen ik op het plateau kwam waar in de rotswand de eerste reliëfs waren aangebracht. Deze beeldhouwwerken dateren uit de negende eeuw. Ook waren er nog wat resten van een muur te zien. Deze liep verder door naar omhoog, wat voor Simon de reden was om door te lopen. Na een paar minuten riep hij van boven dat ik ook moest komen kijken, want er was nog veel meer te zien. Ik heb Simon echter in zijn eentje laten rondlopen, en moet het zelf net jij, beste lezer, doen met de foto's die hij er gemaakt heeft.
Het hele heuvelgebied met Jain - en Hindoe-ruïnes strekt zich zo'n drie kilometer uit. Uiteindelijk hebben wij er maar een heel klein stukje van gezien. Dat de tempels zo hoog op een heuvel lagen, is misschien te verklaren uit de gewoonte van de Jain om hun doden in de openlucht te laten liggen, om tot voedsel te dienen van de roofvogels en te worden verteerd door de elementen. Gewoonlijk kiezen ze daar hoge plekken voor uit. Maar voor deze theorie heb ik geen bewijzen.
Bergafwaarts is Simon me altijd tot hulp, door dicht voor me te blijven lopen (daarom ga ik af en toe toch maar omhoog), maar wat een opluchting als ik weer met twee voetjes op de bodem sta. We hebben even uitgepuft met een fles water en een zakje chips voordat we de koele airco van de taxi weer opzochten.



Reactie plaatsen
Reacties
Knap wat jullie daar allemaal doen! En mooi zoals jullie dat verwoorden, we kunnen er een hoop van leren.
Geniet er van, doe ik ook! Toos.